Blog

JD Salinger: over Utah Beach en ‘battle fatigue’

 

Vlotte kans dat je vroeger op school The Catcher in the Rye van J. D. Salinger hebt gelezen voor je Engelse boekenlijst. Omdat het lekker dun was. Of omdat het de oermoeder van het coming-of-age-genre was – al wist je toen nog niet dat dat zo heette. Een wat triestig verhaal over ene Holden Caulfield, een dwarse, sombere, zoekende 16-jarige jongen… Dat is natuurlijk het ultieme leesvoer voor pubers die alles beter weten dan hun ingekakte en hopeloos ouderwetse ouders. Ik vond het geweldig.

Het boek werd meteen na publicatie (1951) de literaire hemel in geprezen. Bij anderen wekte het afschuw en weerzin omdat het zo’n slechte invloed had op de jeugd. Not-very-fun fact is dat het boek inderdaad een aantal idioten tot geweld inspireerde. De beroemdste van hen was Mark Chapman, de moordenaar van John Lennon; hij droeg zijn daad op aan Holden Caulfield.

Maar goed. Daar wilde ik het niet over hebben. Dit verhaal gaat over Salinger zelf, omdat hij erbij was in Normandië op 6 juni 1944. In tegenstelling tot veel leeftijdgenoten vond hij oorlog niet nobel of heroïsch, zelfs niet tegen de nazi’s. Hij vond het een smerige toestand, al voor hij uit eigen ervaring kon spreken. Want dat was nog vóór hij in Normandië op Utah Beach van boord ging en verzeild raakte in de bloedige ‘Battle of the Hedgerows’, en vóór hij de verschrikkingen van de concentratiekampen bij Dachau met eigen ogen zag.

Zijn ervaringen in Europa hakten er nogal in. Zozeer dat Salinger na de oorlog enige tijd moest worden opgenomen met ‘battle fatigue’. Tegenwoordig noemen we dat PTSS en weten we dat oorlogsveteranen er de rest van hun leven ernstig onder kunnen lijden. Er zijn mensen die zich nu afvragen of dat niet ook het geval was bij Salinger.  

Voor de oorlog was hij een actieve, ambitieuze man die zijn uiterste best deed om zijn verhalen gepubliceerd te krijgen. Maar na de oorlog, vanaf het moment dat hij doorbrak met The Catcher in the Rye, begon hij zich terug te trekken uit het openbare leven. Aanvankelijk leek het er nog op dat hij gewoon gesteld was op zijn privacy, maar het nam steeds excentriekere vormen aan. Hij wilde uiteindelijk bijna niemand meer zien en weigerde nog iets te publiceren, ondanks smeekbedes van uitgevers en fans. En dat heeft hij 45 jaar – van 1965 tot zijn dood in 2010 – volgehouden.

In 45 jaar kan een mens een hoop schrijven, zeker als je verder de deur niet uitkomt. Dus over wat we ná zijn dood nog van Salinger konden verwachten, hebben altijd de wildste geruchten de ronde gedaan. Er zouden grote stapels papier liggen met onsamenhangend geraaskal van een getergde ziel. Er zou vrijwel niets zijn. Er zouden een stuk of wat literaire pareltjes klaarliggen voor publicatie…

Wat in ieder geval zeker is: er liggen vijf korte verhalen van Salinger in een kluis op de campus van Princeton. Eén daarvan, ‘The Magic Foxhole’, gaat over zijn ervaringen in Normandië. Salinger bood het aan bij The New Yorker, maar omdat hij er zulke schokkende details van de gevechten in beschreef, wilden de redacteuren er niet aan. En toen zij over de schrik heen waren, wilde de schrijver zelf niet meer. Nu is het wachten op toestemming van de erven Salinger.

In 2019 liet Salinger’s zoon Matt weten dat hij aardig begon te vorderen met het uitspitten van de literaire erfenis van zijn vader. Maar het is veel en hij wil het – ook op verzoek van zijn vader – zorgvuldig doen, dus hij is nog wel even bezig. ‘Hopelijk minder dan tien jaar.’ Ach weet je, het wachten duurt voor fans van het eerste uur al zo’n 55 jaar. Dan maken de volgende tien jaar ook niet meer uit. Maar áls er iets verschijnt dan beloof ik – nee, garandéér ik – dat ik het ga lezen. Cross my heart and hope to die.