Toen de Tweede Wereldoorlog was afgelopen, was mijn moeder een jong meisje. Ze had het bombardement op Rotterdam, vijf jaar bezetting en een hongerwinter overleefd. Dus ja, die stond juichend en zingend langs de weg toen haar bevrijders kwamen. Canadese troepen in jeeps en ander rollend materieel trokken de stad in, lieten zich omhelzen, deelden chocola en kauwgum uit. Met dat beeld ben ik opgegroeid: Canadezen als strijders, helden en bevrijders. De ultieme ‘good guys’.
De Canadezen waren er ook bij op 6 juni 1944 in Normandië. Ze landden samen met de Britten op Juno Beach en hadden de opdracht de route van Bayeux naar Caen veilig te stellen en het vliegveld bij Carpiquet (bij Caen) in te nemen. Niet onbelangrijk, zou je zeggen. De landing op Juno Beach wordt bovendien net als die op Utah Beach beschouwd als een belangrijk strategisch succes. En toch, als het over D-Day gaat, gaat het opvallend weinig over de rol van de Canadezen.
Misschien ligt het aan het feit dat er ‘maar’ 14.000 Canadezen waren onder de eerste 150.000 geallieerde manschappen die aan land gingen. Of dat die dag elders – op Omaha Beach – een ware slachtpartij onder Amerikaanse soldaten werd aangericht. Of misschien was het omdat de Amerikanen en Engelsen moeite hadden om effectief samen te werken en de Canadezen om die reden minder opvielen. Of misschien ligt het gewoon aan mij en is hun bijdrage in mijn hoofd groter dan die werkelijk was. (Want ik heb dat dus ook, dat ik niet neutraal kan zijn over Canadezen. Van mijn moeder geleerd. Vancouver Island, Banff, beren en bergen. The Mounties. Justin Trudeau. Wow.)
Mijn moeder was toen Rotterdam bevrijd werd al beeldschoon, maar te jong en nog niet huwbaar. Daar zal ze van gebaald hebben met al die stoere Canadese helden in de buurt. Veel meisjes die wel oud genoeg waren, stortten zich vol overgave in de armen van hun bevrijders. En daar is een heel vrolijk liedje over gemaakt.