Blog

Zonder de zee geen Mont Saint-Michel

 

We moeten het nog even hebben over de Mont Saint-Michel. Ja sorry, ik ontkom er niet aan. Het eilandje voor de kust van Normandië – níet van Bretagne, nee – is na de Eiffeltoren en Versailles de populairste attractie van Frankrijk. Dus het móet even. Ongelofelijk hoe een piepklein pokkenstukje land in zee al zo lang – sinds de vijfde eeuw – zo’n enorme aantrekkingskracht uitoefent. Die populariteit heeft niet alleen een prachtige abdij en dito dorpje voortgebracht, maar ook een rijke geschiedenis. En een eindeloze stroom bezoekers uit alle hoeken van de wereld.

Vroeger kon je er alleen bij laag tij komen, tegenwoordig is er een brug. Maar het is nog steeds dat gigantische getijdenverschil (tot wel 15 meter!) dat deze plek zo bijzonder maakt. Zonder al dat spektakel was de Mont-Saint-Michel ‘gewoon’ een rotsig eilandje geweest. Lang niet onaardig, maar om daar nou een hele abdij te gaan bouwen en bussen vol toeristen uit te laden… Dus laten we het hebben over de zee. En vooral over alle stunts die ze uithaalt langs de westkust van Manche en in de Baie du Mont-Saint-Michel.

Het begint meteen al bij Cap de la Hague (70 min bij ons vandaan), de noordwestpunt van Manche. Ook op mooie dagen is goed te zien hoe de westenwind daar tekeer kan gaan: de bomen en struiken zijn laag en knoestig. Al het groen groeit scheef dezelfde kant op en de huizen liggen weggedoken in plooien in het landschap. Het is een ruige omgeving waar ik graag kom om te wandelen en spinnenwebben uit mijn hoofd te laten waaien.

Op mooie dagen dan, he? Want als het stormt is het knap link daar. Vanwege de golven die dan op de kust beuken, natuurlijk. Maar ook vanwege de verraderlijk sterke stroming die de hoek om komt zetten. Onder ‘ideale’ omstandigheden gaat het met een vaart van 10 knopen. Dat zegt mij eigenlijk niks, maar feit is dat die stroming zo berucht is dat hij zelfs een naam heeft: Raz Blanchard. Voordat daar in 1837 een vuurtoren in werking trad, zijn bij Cap de la Hague talloze schepen op de klippen gelopen.

Verder naar het zuiden langs de hele westkust van Manche liggen eindeloze duinen en zandstranden waar wij geweldige vakantieherinneringen aan bewaren. Aan Baubigny (60 min) bijvoorbeeld. Denk aan Zeeland, maar dan in de vergrotende en overtreffende trap: een ruiger en véél uitgestrekter duingebied, gigantisch brede stranden  en geen mens te zien. Extra voordeel voor wie kleine kinderen heeft: de branding is veel te ver weg voor korte beentjes, maar bij eb laat de zee grote ondiepe poelen achter om in te rotzooien. Zoals ik al zei, geweldige herinneringen.

Voor de kust bij Granville (ook 60 min) ligt Chausey, een groep kleine eilandjes die geografisch bij Jersey en Guernsey horen, maar administratief bij Frankrijk. Het grootste eiland heet Grande Île – hoe bedenken ze het, he? – en is 2 kilometer bij 700 meter groot, om je een idee te geven van de bescheiden omvang. Bij laag water komt er zo’n 5000 hectare zeebodem bloot te liggen. Dus als je graag zelf met een schep en een emmer een maaltje bij elkaar scharrelt, zit je hier geramd. Je schijnt naast allerlei schelpdieren, garnalen en krabjes soms zelfs kreeften te kunnen vinden.

Helemaal in het zuiden ligt Genets (yep, óók 60 min). Vanaf hier kun je bij laag water naar de Mont Saint-Michel lopen. Ik heb het nog niet gedaan, maar het staat hoog genoteerd op mijn verlanglijst. Met een gids op pad gaan is wel aan te bevelen, heb ik begrepen. Want het is een aardig eind lopen, zeker als je ook een kijkje gaat nemen in het dorp én te voet terug wil. En het tij komt hier opzetten ‘als een paard in galop‘… Daar laat ik me liever niet door verrassen.

De zee dus. Natuurlijk is de Mont Saint-Michel schitterend, ga er zeker een keer kijken. Maar wat het zo bijzonder maakt – de zee en de getijden – maakt ook de rest van de westkust van Manche volkomen onweerstaanbaar.